Deze factsheet gaat over verkeersdoden: het jaarlijkse aantal in Nederland, de ontwikkeling daarin sinds 1950 en kenmerken zoals vervoerswijze en leeftijd van het slachtoffer en ongevalslocaties. Het aantal verkeersdoden in Nederland vertoont, na een stijging in de jaren vijftig en zestig, een geleidelijke daling sinds 1973. De laatste jaren is deze daling gestagneerd. In 2021 vielen er 582 doden in het verkeer in Nederland. Hoewel dit wederom een lager aantal is dan in de voorafgaande jaren, is het ondanks opnieuw een ‘coronajaar’ niet het laagste aantal verkeersdoden tot nu toe.
Ruim een derde van de verkeersdoden bestaat in 2021 uit fietsers (207; 36%) en drie op de tien is auto-inzittende (175; 30%). De meeste doden in het verkeer vallen onder ouderen: in 2021 waren 220 (38%) verkeersdoden 70 jaar of ouder. Kinderen (0-14 jaar) komen juist relatief weinig om in het verkeer; in 2021 waren dat er – net als het jaar ervoor – 17 (3%).
Bij vergelijking van aantallen verkeersdoden in verschillende groepen (zoals leeftijd, vervoerswijze, wegtype) moet worden bedacht dat het aantal verkeersslachtoffers in ieder geval afhangt van de mobiliteit: hoe meer men reist, hoe vaker men bij een ongeval betrokken kan raken. Het aantal slachtoffers hangt ook af van de veiligheidskenmerken van die mobiliteit: er zijn veilige en minder veilige wegen en veilige en minder veilige voertuigen. Daarnaast beïnvloedt ook het rijgedrag de kans op een verkeersongeval. Het aantal verkeersdoden in een bepaalde groep wordt dus niet alleen bepaald door hoe ‘gevaarlijk’ het voor die groep is (het risico van die leeftijdsgroep, sekse, vervoerswijze of wegtype), maar ook door de hoeveelheid mobiliteit van die groep (van dat vervoermiddel, op dat wegtype, enzovoort). Ten slotte speelt het toeval ook altijd een rol. (Kleine) verschillen tussen aantallen doden in opeenvolgende jaren kunnen toevallig zijn.