Iedere week gebeurt er in Nederland een ramp van de omvang van die in Enschede of in Volendam. Een vergelijkbaar aantal doden en gewonden. Vergelijkbare gevolgen voor de rest van het leven van sommige slachtoffers. Vergelijkbaar leed in families. De aandacht voor deze rampen is verwaarloosbaar in vergelijking met die voor de eerstgenoemde. Het gaat natuurlijk over verkeersongelukken. We zijn er aan gewend. De slachtoffers zijn verspreid over het land. We dragen vaak zelf schuld, door de manier waarop we deelnemen aan het verkeer. Er is een scala aan verklaringen voor de onevenwichtigheid in aandacht voor rampen. Dat neemt allemaal niet weg dat het weggestopte leed van de verkeersslachtoffers niet minder is dan het breed geëtaleerde leed van meer in het oog springende ongelukken. Verkeersveiligheid heeft vele emotionele aspecten, maar het probleem kan en moet ook rationeel worden benaderd. Je kunt het aantal doden en gewonden tellen. Je kunt de directe materiële schade en de indirectere maatschappelijke schade meten. Je kunt maatregelen nemen en proberen het effect daarvan zo goed mogelijk in kaart te brengen. Meten is weten. Hier ligt in de eerste plaats een taak voor de overheid. In het laatste decennium van de vorige eeuw is besloten om het verkeers- en vervoersbeleid, en met name het verkeersveiligheidsbeleid, sterk te decentraliseren. Daarvoor is een drietal bestuursconvenanten gesloten. Heeft dat goed gewerkt? Om dat te bepalen is een uitvoerig evaluatieprogramma uitgevoerd, onder andere met hulp van een visitatiecommissie. In dit rapport doet deze commissie verslag van haar bevindingen en doet zij aanbevelingen. (Author/publisher)
Samenvatting