De Nederlandse vervoerautoriteiten raken steeds meer ervaren in het aanbesteden van het openbaar vervoer. Tegelijk lopen ze tegen een volgende horde aan: goed concessiebeheer met flexibiliteit zodat de concessie kan blijven ademen. Die flexibiliteit vraagt wat van de aanbestedingsvorm, het contract met de vervoerder en de structuur die opgezet moet worden om concessiebeheer goed uit te voeren. Dit artikel bespreekt vier theoretische hoofdvormen om flexibiliteit een plaats te geven. Die vormen lopen van een eigen ontwikkelbureau dat slechts dienstregelingsuren op prijs aanbesteed naar ontwikkeling door de vervoerder met borging van specifieke overheidseisen. Van de vormen worden de voor- en nadelen besproken en bekeken welke elementen een implementatie van de vorm zou moeten omvatten om de ergste nadelen weg te nemen. (Author/publisher)
Abstract