Oogheelkundig onderzoek onder automobilisten tussen 18 en 70 jaar in de regio Amsterdam brengt relatief veel en uiteenlopende afwijkingen aan het licht op het gebied van bet gezichtsvermogen, de gebruikte gezichtshulpmiddelen en de oogheelkundige status. Bij ongeveer 14% van de automobilisten binnen de onderzoeksgroep was een verbetering van het gezichtsvermogen te bereiken door de sterkte van de bril of contactlens te veranderen of een gezichtshulpmiddel aan te schaffen. Het aantal optische afwijkingen bleek in 1996 alsook in 1997 ongeveer gelijk. Het aantal afwijkingen onder contactlensdragers bleek relatief gering mogelijk samenhangend met het gangbare systeem van regelmatige oogcontrole. Klachten over het zien in het verkeer komen bij ongeveer één op de tien automobilisten voor en blijken sterk geassocieerd met het bestaan van visuele stoornissen. Automobilisten met klachten zijn zich bewust van het feit dat ze niet onder alle omstandigheden goed kunnen zien. In de praktijk blijkt van een groot deel de functiestoornis accepteert en geen actie onderneemt. Het aantal automobilisten dat niet aan de minimale visuele norm voldoet is relatief gering (1,3%). De gevonden problematiek op medisch oogheelkundig gebied bevestigt het bestaande capaciteitsprobleem binnen de oogzorg en verdient maximale aandacht omdat zij een bedreiging. vormt voor ieders gezichtsvermogen op langere termijn. (Author/publisher)
Abstract