In het tv-programma ‘Blik op de weg' is in maart 2000 een ‘experiment' met een bierdrinkende proefpersoon uitgevoerd. Dit is gedaan om de betrouwbaarheid vast te stellen van ademtesters die de politie gebruikt voor de selectie van en bewijsvoering tegen verdachten van rijden onder invloed. Pas na negen glazen bier gaf de selectietester aan dat de proefpersoon in aanmerking kwam voor nader onderzoek naar zijn alcoholgebruik met behulp van een bewijstester. De daaropvolgende bewijstest leverde als onderzoeksresultaat een ademalcoholgehalte (AAG) op van 170 microgram per liter (µg/l). Dit is ruim onder de grens voor strafrechtelijke vervolging van 235 µg/l en ook nog ruim onder de wettelijke limiet van 220 µg/l. De resultaten van het ‘experiment' wekten in brede kring twijfel aan zowel de betrouwbaarheid van de testapparatuur van de politie als de adequatie van de huidige wettelijke limiet. In opdracht van het Ministerie van Justitie heeft de SWOV met een groter aantal proefpersonen van verschillend geslacht en gewicht een demonstratie gegeven van de opname en afbraak van alcohol in het menselijk lichaam. De proefpersonen kregen 72 g pure alcohol te drinken, hetgeen vergelijkbaar is met de hoeveelheid die de proefpersoon in ‘Blik op de weg' consumeerde; ook het drinktempo was vergelijkbaar. Aan de hand van in totaal achttien proefpersonen is gedemonstreerd, dat het resultaat van het experiment in ‘Blik op de weg' niet representatief is voor de gemiddelde Nederlandse bestuurder. Een uur nadat de proefpersonen gestopt waren met drinken, varieerden hun AAG-waarden sterk. Deze variatie bleek vooral samen te hangen met hun geslacht en gewicht. De hoogste AAG-waarde van 650 µg/l had een vrouwelijk proefpersoon van 54 kg; de laagste AAG-waarde van 180 µg/l had een mannelijk proefpersoon van 107 kg. De resultaten van de SWOV-demonstratie zijn gerelateerd aan de verdeling van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder naar geslacht en gewicht. Hieruit blijkt dat 80-85% van de volwassen bevolking, bij verkeersdeelname kort na het drinken van 72 g pure alcohol, in aanmerking zou komen voor strafrechtelijke vervolging. In het kader van de SWOV-demonstratie was het niet mogelijk om de betrouwbaarheid van de ademtestapparatuur van de politie in absolute zin vast te stellen. Maar wel kon een indruk worden verkregen van de mate waarin de selectietesters in staat zijn bestuurders terecht voor de bewijstest te selecteren. Alle proefpersonen die op enig moment bij de bewijstest een onderzoeksresultaat boven de vervolgingsgrens scoorden, hadden een half uur eerder bij de selectietest een resultaat boven de selectiegrens gescoord. De kans dat vervolgbare bestuurders ten onrechte niet voor de bewijstest worden geselecteerd (vals negatieve selectie), is dus zeer gering. Anderzijds is de kans op onterechte (vals positieve) selectie niet onaanzienlijk, met name als het resultaat van de selectietest niet al te ver boven de selectiegrens ligt: bij bijna 40% van de selectietestresultaten tussen 300 en 350 µg/l kwam het onderzoeksresultaat van de bewijstest een half uur later onder de vervolgingsgrens van 235 µg/l uit. Met betrekking tot de adequatie van de huidige wettelijke limiet is een literatuurstudie uitgevoerd naar de effecten van verschillende alcoholconcentraties op rijvaardigheid en ongevalskans. Significant ongunstige effecten op de ongevalskans zijn voor de ‘gemiddelde' bestuurder pas vastgesteld vanaf een bloedalcoholgehalte (BAG) tussen 0,5 en 0,8 g/l (= promille; overeenkomend met een AAG tussen 220 en 350 µg/l). Met name bij jonge bestuurders stijgt de ongevalskans echter al aanzienlijk vanaf een BAG tussen 0,1 en 0,5 g/l (overeenkomend met een AAG tussen 45 en 220 µg/l). Experimenteel onderzoek laat voor ‘gemiddelde' bestuurders al (kleine) ongunstige effecten zien bij BAG-waarden tussen 0,2 en 0,5 g/l, met name op het uitvoeren van complexe taken. Deze bevindingen uit de literatuur kunnen reden zijn om ook na consumptie van een kleine hoeveelheid alcohol het besturen van een voertuig te ontmoedigen. De vraag is echter, of het ontmoedigen van elk alcoholgebruik door bestuurders moet gebeuren via wetgeving en toezicht óf vooral via voorlichting en educatie. Een analyse van de kosten en verwachte baten van deze verschillende typen maatregelen zou bij de beslissing hierover zeker een rol moeten spelen. De laagst mogelijke wettelijke limiet genereert namelijk niet per definitie de grootst mogelijke verkeersveiligheid. Met name de aard en omvang van het toezicht op de naleving van de limiet door de politie speelt een belangrijke rol bij de beïnvloeding van het drinkgedrag van verkeersdeelnemers.
Demonstration of the metabolism of alcohol in the human body In the Dutch TV programme ‘Blik op de weg' (‘Eyes on the Road') in March 2000, an ‘experiment' was carried out with one beer-drinking subject. This was done to test the reliability of breath testing devices that the police use for screening and evidential purposes. Only after drinking nine glasses of beer (lager) did the screening device indicate that the subject should undergo evidential breath testing. The evidential test resulted in a Breath Alcohol Content (BrAC) of 170 micrograms per litre (µg/l). This is far below the 235 µg/l level for prosecution and also well below the legal limit of 220 µg/l. The results of the ‘experiment' created widespread doubt as to the reliability of the police's testing devices as well as the adequacy of the current legal limit. The Ministry of Justice commissioned SWOV to carry out measurements among a larger number of subjects of both sexes and of different body weights, in order to demonstrate the metabolism of alcohol in the human body. The subjects received 72 grams of pure alcohol to drink. This is comparable with the quantity that the ‘Eyes on the Road' subject drank. The speed of drinking was also comparable. The measurements of these eighteen subjects demonstrated that the result of the ‘Eyes on the Road' experiment was not representative for the average Dutch car driver. An hour after the subjects had stopped drinking, their BrAC level varied greatly. This variation appeared especially to correlate with their sex and body weight. The highest BrAC level of 650 µg/l was measured for a female of 54 kg. The lowest BrAC level of 180 µg/l was measured for a male of 107 kg. The results of this SWOV demonstration were related to the sex and weight distribution of the Dutch population of 18 years and older. This showed that 80-85% of the adult population, if driving shortly after drinking 72 grams of pure alcohol, would have to be prosecuted. The SWOV demonstration was unable to determine absolutely the reliability of the breath testing devices of the police. However, an impression was gained of the extent to which the screening devices were able to justly select those drivers who should be prosecuted. All subjects who, at any given moment, showed a level higher than the prosecution level, had been selected for the evidential test half-an-hour earlier. The chance is thus extremely low that indictable drivers would, wrongly, not be selected for the evidential test (a false negative selection). On the other hand, the chance of being wrongly selected (a false positive) is not inconsiderable. This is especially so if the result of the screening test is not too far above the selection limit. For almost 40% of the selection results between 300 and 350 µg/l, the result of the evidential test was, half-an-hour later, below the prosecution level of 235 µg/l. As far as the adequacy of the current legal limit is concerned, a literature study was conducted of the effects of various alcohol concentrations on the driving task and accident risk. Significant negative effects on the accident risk for the ‘average' driver were found only from a Blood Alcohol Content (BAC) of between 0.5 and 0.8 g/l. This is equivalent to a BrAC of between 220 and 350 µg/l. Especially among young drivers, the accident risk increases considerably, however, from a BAC of between 0.1 and 0.5 g/l. This is equivalent to a BrAC of between 45 and 220 µg/l. Experimental research shows, for ‘average' drivers, (slight) negative effects already at BAC levels of between 0.2 and 0.5 g/l., especially when carrying out complex tasks. These literature results can justify the discouraging of vehicle driving, even after drinking a small amount of alcohol. It is, however, the question if discouraging every alcohol use whatsoever before driving should be done by legal measures and enforcement, or via information campaigns and education. A cost-benefit study of these various types of measure would have to play a part when deciding. The lowest possible legal limit does not by definition generate the greatest possible road safety. The size and nature of the police enforcement, play an especially important role in influencing the drink-driving behaviour of road users.