De verkeersveiligheid verbeteren houdt in dat er geld moet worden besteed aan de preventie van verkeersongevallen en -letsel. Deze uitgaven geven een indicatie van hoeveel inspanningen worden verricht om de verkeersveiligheid te verbeteren en hoe deze inspanningen zich verhouden tot de omvang van verkeersonveiligheid als maatschappelijk probleem. Daarnaast is informatie over uitgaven aan verkeersveiligheid nodig voor kosteneffectiviteits- en kosten-batenanalyses, en voor vergelijking met uitgaven op andere beleidsterreinen. Tot op heden was er echter geen volledig en actueel beeld van deze uitgaven, noch een geaccepteerde methode om deze te schatten. In deze studie is onderzocht hoeveel geld jaarlijks wordt uitgegeven aan verkeersveiligheid, welke partijen die uitgaven doen, en aan welke middelen of methoden van preventie het geld wordt besteed. Dit rapport beschrijft zowel de gebruikte schattingsmethode als een schatting voor het jaar 2007. Deze schatting is deels gebaseerd op nieuw cijfermateriaal en deels op schattingen van bepaalde uitgaven uit eerder onderzoek. De uitgaven aan verkeersveiligheid bedroegen in 2007 2,3 tot 3,1 miljard euro, ofwel 0,4% tot 0,5% van het bruto binnenlands product. Het bedrag van 2,3 miljard euro betreft de uitgaven aan maatregelen die alleen op het verbeteren van verkeersveiligheid zijn gericht; het is een ondergrens van de totale uitgaven. Daarnaast zijn er maatregelen die naast verkeersveiligheid ook andere doeleinden hebben. De uitgaven aan deze maatregelen bedragen minimaal 0,8 miljard euro. Welk deel van dit bedrag aan verkeersveiligheid kan worden toegerekend is niet goed vast te stellen. Het bedrag van 3,1 miljard is dus een bovengrens van de totale uitgaven. Een groot deel van de uitgaven aan (alleen) verkeersveiligheid betreft de voertuigveiligheid (1,2 miljard euro). Daarnaast is er veel geld uitgegeven aan handhaving (ongeveer 600 miljoen euro) en infrastructuur (ongeveer 350 miljoen euro). Uitgaven aan voorlichting en educatie (exclusief de rijopleiding) zijn relatief gering (ongeveer 70 miljoen euro), evenals uitgaven aan onderzoek, advies en beleid (13 miljoen euro). De belangrijkste uitgavenposten die niet volledig aan verkeersveiligheid kunnen worden toegerekend betreffen voertuigveiligheid (350 miljoen euro) en rijopleiding (ruim 250 miljoen euro). Bij de vraag welke partijen deze uitgaven doen, is onderscheid gemaakt tussen overheid, particulieren en bedrijven. Het blijkt dat het grootste deel van de uitgaven (exclusief uitgaven die ook andere doelen hebben) wordt gedaan door overheden: ongeveer 1 miljard euro. Daarbij nemen de uitgaven aan handhaving van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie een belangrijke plaats in (circa 600 miljoen euro). De overige overheidsuitgaven worden gedaan door lagere overheden (300 miljoen euro) en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (150 miljoen euro). Verreweg het grootste deel daarvan zijn uitgaven aan infrastructuur. Particulieren nemen 900 miljoen euro voor hun rekening en bedrijven 400 miljoen euro. Voor beide partijen zijn dit vooral uitgaven aan voertuigveiligheid. Het grootste deel van de uitgaven die ook andere doelen dienen dan verkeersveiligheid komt voor rekening van particulieren en bedrijven. Daarnaast doet het Ministerie van Verkeer en Waterstaat relatief veel uitgaven aan infrastructuur die niet alleen op verkeersveiligheid zijn gericht (120 miljoen euro). Ook in verhouding tot hun totale uitgaven geven overheden meer geld uit aan verkeersveiligheid dan particulieren en bedrijven, namelijk 0,6% van de totale overheidsuitgaven. De uitgaven van particulieren maken 0,2% uit van de totale consumptieve bestedingen en de uitgaven van bedrijven maken 0,3% uit van de investeringen van bedrijven. Vergeleken met de kosten die het gevolg zijn van verkeersongevallen in Nederland (ongeveer 12 miljard euro in 2007) zijn de uitgaven aan preventie van verkeersongevallen relatief laag. Dit is een indicatie dat met effectieve (extra) verkeersveiligheidsmaatregelen kosten van ongevallen kunnen worden bespaard die hoger zijn dan de kosten van de maatregelen zelf. Kosten-batenanalyses van verkeersveiligheidsmaatregelen bevestigen dat beeld. Er zijn slechts enkele vergelijkbare studies naar uitgaven in Nederland beschikbaar op andere beleidsterreinen. Bij toekomstig onderzoek naar uitgaven op andere beleidsterreinen binnen verkeer en vervoer wordt aanbevolen om aan te sluiten bij de uitgangspunten van deze studie; dit maakt zinvolle vergelijkingen mogelijk. Ook wordt aanbevolen onderzoek te doen naar uitgaven aan verkeersveiligheid in het buitenland. Verder wordt aanbevolen nader onderzoek te doen naar enkele grote uitgavenposten, die, bij gebrek aan betere informatie, op expertschattingen of verouderde studies moesten worden gebaseerd. Ten slotte wordt aanbevolen om de cijfers in de toekomst te actualiseren. Dit laat zien hoe deze uitgaven, en daarmee de inspanningen om de verkeersveiligheid te verbeteren, zich in de loop van de tijd ontwikkelen.
Expenditure for road safety; An estimate for 2007 Improving road safety means that money needs to be spent on the prevention of road crashes and injuries. This expenditure gives an indication of how many efforts are spent on improving road safety and how these efforts relate to the extent of road safety as a social problem. In addition, information about expenditure on road safety is required for cost-effectiveness and cost-benefit analyses and for comparison with the expenditure in other policy areas. Until the present day, however, no complete and current picture of this expenditure, nor an accepted method for its estimation, has been available. The present study investigated how much money is annually spent on road safety, by which parties, and which means or methods of prevention the money is spent on. This report describes both the estimation method used and an estimate for the year 2007. This estimate is partly based on new data and partly on estimates of certain expenditures in earlier studies. In 2007, the expenditure on road safety amounted to 2.3 to 3.1 billion euro, or 0.4% to 0.5% of the gross domestic product (GDP). The amount of 2.3 billion euro includes the expenditure on measures which are just targeted at road safety improvement; it is a lower limit of the total expenditure. In addition, there are measures which have other purposes beside road safety. The expenditure on these measures amounts to a minimum of 0.8 billion euro. It cannot accurately be determined which proportion of this amount can be attributed to road safety. Therefore the amount of 3.1 billion is an upper limit of the total expenditure. A large part of the expenditure on (just) road safety concerns vehicle safety (1.2 billion euro). Furthermore, a considerable amount was spent on to enforcement (approx 600 million euro) and infrastructure (approx 350 million euro). Expenditure on public information and education (other than the driver training) is relatively limited (approx 70 million euro), same as the expenditure on research, advice and policy (13 million euro). The most important expenditure items that cannot be entirely attributed to road safety concern vehicle safety (350 million euro) and the driver training (more than 250 million euro). In the question of which parties are responsible for the expenditure, distinction has been made between government, private individuals, and companies. The major part of the expenditure (excluding expenditure which is also done for other purposes) is made by governments: approximately 1 billion euro. Here the expenditure on enforcement of the Ministry of Internal Affairs and the Ministry of Justice occupy a major place (approx 600 million). The remaining government expenditure is made by regional and local governments (300 million euro) and the Ministry of Transport (150 million). By far the largest part of the expenditure goes to infrastructure. Citizens spend 900 million and companies 400 million euro. For both parties the major part of the expenditure is on vehicle safety. The largest part of the expenditure for purposes other than road safety is made by private individuals and companies. Furthermore, the Ministry of Transport spends relatively large amounts on infrastructure not directly related to road safety (120 million euro). Also in proportion to their total expenditure governments spend more on road safety than individual citizens and companies, namely 0.6% of the total government expenditure. The expenditure by private individuals amounts to 0.2% of the total consumer expenditure and the company expenditure are 0.3% of the company investments. In comparison with the costs resulting from road traffic crashes in the Netherlands (approx 12 billion euro in 2007) the expenditure on the prevention of road traffic crashes is relatively low. This indicates that effective (extra) road safety measures can save costs that exceed the costs of the measures themselves. Cost-benefit analyses of road safety measures confirm this picture. Only few comparable studies in other policy areas in the Netherlands are available. For future studies into the expenditure for other policy areas it is recommended to follow the basic principles of the present study; this will enable meaningful comparisons. It is also recommended to make studies into the expenditure on road safety in other countries. Furthermore, it is recommended to further investigate certain large expenditure items which, by lack of better information, needed to be based on expert estimates or outdated studies. Finally, it is recommended in the future to bring the data up to date. This will show how these expenditures, and the related road safety efforts, develop in the course of time.