Vergrijzing en ruimte : gevolgen voor de woningmarkt, vrijetijdsbesteding, mobiliteit en regionale economie.

Author(s)
Dam, F. van Daalhuizen, F. Groot, C. de Middelkoop, M. van & Peeters, P.
Year
Abstract

Nederland vergrijst de komende decennia aanzienlijk. Het aandeel ouderen (65+) in de bevolking neemt naar verwachting toe van 16 procent in 2012 tot 22 procent in 2025 en 25 procent in 2040. Hierbij is sprake van een ‘dubbele’ vergrijzing: het aandeel oudere ouderen (75+) neemt toe van 7 procent nu tot 14 procent in 2040. Op het platteland zijn en blijven de aandelen ouderen het hoogst: soms tot meer dan 30 procent van de lokale bevolking. De meeste ouderen wonen evenwel in de steden. De vergrijzing heeft gevolgen voor de woningmarkt, de mobiliteit, het ruimtegebruik, de regionale economie en de realisering van verschillende, ruimtelijk relevante rijksdoelen. Niet alleen omdat het aantal ouderen toeneemt. Ook omdat de nieuwe generatie ouderen, geboren tussen 1945 en 1960 (het gaat hier om zo’n 3,1 miljoen ouderen), in het algemeen hoger opgeleid, welvarender, vitaler, mobieler en actiever is dan eerdere generaties ouderen. Op korte termijn draagt de vergrijzing bij aan een verdere verstopping van de lokale en regionale woningmarkt. De ‘nieuwe ouderen’ zijn weliswaar heel actief, maar niet op de woningmarkt. De verhuismobiliteit onder ouderen was altijd al gering en is de laatste jaren, mede door het toegenomen eigenwoningbezit onder ouderen, zelfs verder afgenomen. In 1995 verhuisden er per 1.000 65-plussers nog 65; in 2011 waren dit er nog maar 48. De rijksdoelstelling om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen (zorgbeleid), staat derhalve op gespannen voet met het woonbeleid gericht op de doorstroming op de woningmarkt. Het sterkste effect van de veranderde leeftijdsopbouw van de bevolking op de woningmarkt dateert evenwel al van vijftien, twintig jaar geleden, toen het grootste deel van de babyboomgeneratie zich al in een levensfase bevond waarin nog maar weinig wordt verhuisd. •De lage verhuismobiliteit van ouderen kan een obstakel vormen voor huishoudens die nog aan het begin van hun wooncarrière staan. Dit oplossen door nú de woningvoorraad uit te breiden met eengezinswoningen betekent echter bouwen voor toekomstige leegstand, zeker in regio’s met een geringe spanning op de woningmarkt. Immers, over tien tot vijftien jaar komen de woningen van de babyboomers (vooral door overlijden) langzamerhand weer vrij. En dit zijn in toenemende mate koopwoningen: over 25 jaar is bijna 60 procent van de vrijkomende woningen een koopwoning, tegenover zo’n 40 procent in 2012. Het vrijkomende aanbod neemt toe tot meer dan 90.000 woningen per jaar in 2038. Vooral in (toekomstige) krimpregio’s kan het toenemende aanbod — zonder ingrijpen — leiden tot een verdere waardedaling van woningen, toenemende verhuurbaarheidsproblemen en een toenemende leegstand. De voornaamste opgave door de vergrijzing is eerder een aanpassingsopgave dan een nieuwbouwopgave. Veel ouderen willen immers in hun woning blijven wonen, óók wanneer zij minder mobiel en vitaal worden. Gezien het toenemende eigenwoningbezit onder ouderen, verschuift deze aanpassingsopgave in toenemende mate van de woningcorporaties naar de oudere huiseigenaren zelf. Het is hierbij onzeker of oudere huiseigenaren de overwaarde van hun eigen woning willen en kunnen inzetten om woningaanpassingen te financieren of om bijvoorbeeld zorg in te kopen. Bovendien gaat het hier om een tijdelijke window of opportunity: de huiseigenaren die over 20 à 30 jaar met pensioen gaan, hebben mogelijk minder overwaarde opgebouwd en vaker een hypotheekschuld dan de ouderen van vroeger en nu. In 1986 was maar liefst 70 procent van de 65-74-jarige huiseigenaren vrij van hypotheekschuld, in 2012 gold dit nog voor slechts 34 procent. Door de vergrijzing wordt de toename van de totale mobiliteit in Nederland gedempt. Tegelijkertijd draagt de vergrijzing bij aan een gelijkmatiger spreiding van het (auto) verkeer over de dag en hiermee aan een geringere congestie. Immers, ouderen verplaatsen zich minder vaak, minder ver en op andere tijdstippen dan jongere generaties. Zij mijden de ochtendspits, en in mindere mate de avondspits. Wel neemt door de ‘vergrijzing van de mobiliteit’ de verplaatsingsveiligheid af en het aantal verkeersongevallen toe. De hiermee gepaard gaande maatschappelijke kosten zijn hoog. De steeds grotere groep ouderen biedt kansen voor de vrijetijdssector. Ouderen zijn namelijk zeer actief in hun vrije tijd. Door de vergrijzing neemt op korte termijn het aantal (binnenlandse en buitenlandse) vakanties toe. De positieve effecten voor de lokale en regionale economie hangen vooral samen met de sterke toename van het aantal oudere huishoudens. Want hoewel de vrijetijdsbestedingen van ouderen over de jaren wel stijgen, besteden oudere huishoudens gemiddeld minder dan jongere huishoudens. Over ongeveer 20 jaar, wanneer de toename van het aantal huishoudens afvlakt en de meeste ouderen minder actief en vitaal worden, neemt het positieve effect af en heeft de vergrijzing juist een licht dempend effect op de vrijetijdsbestedingen. De toename van het aantal ouderen biedt — zowel in de stad als op het platteland — een nieuw perspectief voor het draagvlak van bestaande winkel-, vrijetijds- en zorgvoorzieningen. Ondanks hun actieve bestaan, brengen ouderen hun vrije tijd vooral door in en om het huis en in hun directe woonomgeving. En naarmate zij ouder worden, neemt hun actieradius af. Afhankelijk van het gedrag van aanbieders en het veranderend consumptiegedrag van ouderen (denk aan het toenemend internetgebruik), kan in de komende tien, vijftien jaar het voorzieningenlandschap in steden, buurten en dorpen dan ook geleidelijk veranderen. De vergrijzing brengt een einde aan de uitbreidingsopgave van de woningvoorraad en de infrastructuur in zicht, vooral in die regio’s waar het aantal inwoners en huishoudens naar verwachting stabiliseert of zelfs afneemt. De ruimtelijke opgave die resteert, is er vooral een van herstructurering, aanpassing en anticipatie. De toename van het aantal oudere ouderen (75+), die vooral over ongeveer tien jaar een vlucht gaat nemen, brengt aanzienlijke ruimtelijke opgaven met zich en leidt tot nieuwe kwaliteitseisen aan de leefomgeving in stad en land. Het gaat hier om nieuwe eisen aan de (grotendeels bestaande) woningvoorraad, en om scherpere eisen aan de (toegankelijkheid en veiligheid van de) openbare ruimte en de verkeersinfrastructuur. Daarnaast zijn er eisen aan de kwaliteit en (fysieke en virtuele) bereikbaarheid van voorzieningen in buurten, wijken en dorpen, en dan vooral aan het lokale aanbod van zorgvoorzieningen. Het vergrijzingsbestendig maken van de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van private partijen (waaronder de ouderen zelf, maar ook woningcorporaties), maatschappelijke organisaties en overheden op alle niveaus. Deze opgave is nu al relevant. De vergrijzing vormt een window of opportunity voor het realiseren van enkele opgaven die de vergrijzing zelf stelt. De komende tien, twintig jaar vormen de nieuwe hoogopgeleide en vitale ouderen een omvangrijk reservoir aan tijd, kennis en vaardigheden. Zij zijn hiermee een potentiële bron voor mantelzorg en voor vormen van zelforganisatie en nieuwe lokale initiatieven, bijvoorbeeld met betrekking tot de organisatie van zorg (zorgcoöperaties), onderlinge hulp en het aanbod van voorzieningen en diensten. De ‘energieke samenleving’ kan op de korte termijn mede drijven op dit reservoir aan hoogopgeleide en vitale ouderen. Over tien tot twintig jaar zal dit reservoir aan actieve ouderen weer geleidelijk kleiner worden en sluit deze window of opportunityzich gedeeltelijk. Vanaf 2020-2025 verruilt deze omvangrijke generatie ouderen de actieve ouderdom geleidelijk voor de kwetsbare ouderdom, met een bijbehorende zorgvraag, in het bijzonder de vraag naar ‘zorg aan huis’. De vergrijzing heeft op het platteland andere gevolgen dan in de steden. Juist in plattelandsregio’s die relatief snel en sterk vergrijzen, krimpt de potentiële beroepsbevolking die de consumptiebehoeften van ouderen kan realiseren. Een verhoging van de arbeidsparticipatie onder ouderen compenseert de te verwachten vraag niet voldoende. Bovendien stijgt de vraag naar (zware) arbeidsintensieve diensten, zoals de zorg, waarvoor jongere arbeidskrachten nodig zijn. Waar in 2010 voor elke baan in de zorg voor ouderen gemiddeld 27 potentiële arbeidskrachten beschikbaar waren, zijn dit er in 2040 gemiddeld nog 14. Vooral op het platteland valt veel te winnen met investeringen in technologische en organisatorische oplossingen. Denk aan e-health en domotica en aan oplossingen in de sfeer van de ‘energieke samenleving’, zoals de oprichting van zorgcoöperaties, zodat minder mobiele en zorgbehoevende ouderen in hun dorp kunnen blijven wonen. Paradoxaal genoeg komen technologische investeringen eerder van de grond in regio’s met een hogere bevolkingsdichtheid en daarmee met een groter draagvlak dan in plattelandsregio’s, waar de urgentie juist groter is. Door de toename van het aandeel ouderen neemt het draagvlak op het platteland hiervoor mogelijk wel toe. De overheid (gemeente en Rijk) kan bij investeringen hierin het voortouw nemen (voorfinanciering). De toename van het aantal vitale ouderen vormt, zeker in de komende vijftien jaar, een window of opportunityom bepaalde rijksambities dichterbij te brengen. Denk aan de stimulering van vrijwilligerswerk, de zorg voor kinderen, en het realiseren van een ‘energieke samenleving’. De vergrijzing zet echter ook een rem op het realiseren van sommige andere, ‘ruimtelijk relevante’ rijksdoelstellingen. Specifiek valt hierbij te denken aan het (op korte termijn) in beweging krijgen van de woningmarkt, het realiseren van een aanzienlijke energiebesparing in de gebouwde omgeving, het verbeteren van de leefbaarheid in huidige en toekomstige krimpregio’s, en het streven naar een verdere structurele verbetering van de verkeersveiligheid. En de rijksdoelstelling om ouderen langer zelfstandig te laten wonen, komt in de knel als investeringen in en aanpassingen van de woningvoorraad, de verkeersinfrastructuur, de publieke ruimte en het lokale (zorg)voorzieningenaanbod achterwege blijven. (Author/publisher)

Publication

Library number
20150116 ST [electronic version only]
Source

Den Haag, Planbureau voor de Leefomgeving PBL, 2013, 219 p., 371 ref.; PBL-publicatienummer 450 - ISBN 978-94-91506-41-3

Our collection

This publication is one of our other publications, and part of our extensive collection of road safety literature, that also includes the SWOV publications.