Verlaging grens geschiktheidsonderzoek alcohol : onderzoeksrapportage.

Author(s)
Voorham, L. & Houwing, S.
Year
Abstract

In Nederland kan een bestuurder die is aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol een geschiktheidsonderzoek opgelegd krijgen. Het onderzoek bestaat uit een psychiatrisch onderzoek, lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek en kent twee mogelijke uitkomsten: ongeschikt of niet-ongeschikt. Op dit moment ligt de grens voor het opleggen van een geschiktheidsonderzoek voor ervaren bestuurders bij een bloedalcoholgehalte (BAG) van 1,8 g/l. Beginners gaan bij een promillage van 1,3 g/l naar een onderzoek. Het is de politieke wens van de VVD om ook aan de ervaren rijbewijshouders aan wie voor het eerst een mededeling is uitgebracht bij een BAG tussen de 1,3 g/l en 1,8 g/l, een geschiktheidsonderzoek op te leggen. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zoekt het Trimbos-instituut daarom een antwoord op de volgende twee vragen: 1. Wat is een goede ondergrens, waarbij het verkeersveiligheidsrisico kleiner wordt, maar waarbij de rijbewijshouders niet onnodig met een onderzoek worden geconfronteerd? 2. Hoe is de ondergrens en het geschiktheidsonderzoek bij onze buurlanden geregeld? Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag is buitenlandse onderzoeksliteratuur bestudeerd en zijn data van het CBR opgevraagd over alle mensen over wie een mededeling is uitgebracht aan het CBR in de afgelopen 10 jaar. Voor de mensen aan wie het geschiktheidsonderzoek is opgelegd is gekeken wat het resultaat was per BAG-waarde. Vervolgens zijn vergelijkingen gemaakt naar het type bestuurder (beginnende of een ervaren) en naar het aantal eerdere aanhoudingen. De resultaten zijn vervolgens vastgelegd in drie verschillende scenario’s: • Scenario 1: een geschiktheidsonderzoek vanaf 1,0 g/l voor zowel ervaren, als beginnende bestuurders; • Scenario 2: een geschiktheidsonderzoek vanaf 1,3 g/l voor zowel ervaren, als beginnende bestuurders; • Scenario 3: een geschiktheidsonderzoek vanaf 1,5 g/l voor ervaren bestuurders en vanaf 1,3 g/l voor beginnende bestuurders. Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag is een systematische zoekactie verricht in verschillend databases met literatuur. Daarnaast zijn verscheidene contactpersonen in omringende Europese landen aangeschreven met een verzoek om aanvullende informatie over hun ervaringen met het geschiktheidsonderzoek in hun land. De kans op verkeersongevallen stijgt naarmate bestuurders meer alcohol hebben gedronken. Dit risico neemt tussen de 1,0 en 1,8 g/l gemiddeld met een factor van 1,3 per BAG-klasse van 0,1 g/l toe. Ook blijkt dat het risico dat bestuurders vaker onder invloed deelnemen aan het verkeer toeneemt bij hogere BAG-waardes. Ten slotte is de kans dat een recidivist opnieuw een auto zal besturen met een hoog promillage veel groter in vergelijking met iemand die voor de eerste keer wordt betrapt op rijden onder invloed. Om vast te stellen in hoeverre een verkeersmaatregel bij kan dragen aan de verkeersveiligheid, zijn deze drie inzichten uit de wetenschappelijke literatuur van belang. Bevindingen uit de data van het CBR stroken met de conclusies uit de wetenschappelijke literatuur: • Het aandeel ongeschikte bestuurders dat voor het eerst met alcohol op aangehouden wordt, loopt lineair op met het promillage • Bestuurders met meerdere mededelingen hebben een grotere kans om ongeschikt verklaard te worden dan bestuurders met de eerste mededeling. • Daarbinnen bestaat weer een verschil tussen bestuurders met een 2e mededeling en bestuurders met de 3e en volgende mededeling. Deze laatste groep blijkt vrijwel altijd ongeschikt in het geschiktheidsonderzoek. • Beginnende bestuurders blijken in het algemeen vaker niet-ongeschikt worden verklaard dan ervaren bestuurders bij hetzelfde promillage. Op basis van de data van het CBR is een inschatting gemaakt van het aantal mensen dat al dan niet aanvullend ongeschikt zou worden verklaard in de verschillende scenario’s per doelgroep. Voor de drie scenario’s levert dit de volgende resultaten op: Scenario 1 (verlaging naar 1,0 g/l): Per jaar krijgen naar verwachting 6.461 extra mensen het geschiktheidsonderzoek opgelegd. Hiervan wordt 55% (3.581) ongeschikt verklaard en 45% (2.880) niet-ongeschikt. • Recidivisten - Er wordt verwacht dat van alle bestuurders (ongeacht of ze ervaren of beginnend zijn) waar het gaat om de eerste mededeling 54% niet-ongeschikt zal worden verklaard in het geschiktheidsonderzoek, en 46% wel ongeschikt. Als er wordt gekeken naar bestuurders waarover een tweede mededeling is uitgebracht dan zien we een ander beeld. Van deze groep wordt verwacht dat 28% niet-ongeschikt wordt verklaard en 78% wel ongeschikt. • Beginnende bestuurders - Van de groep beginnende bestuurders (zowel de mensen over wie een eerste als een tweede mededeling is uitgebracht) wordt verwacht dat 63% nietongeschikt zal worden verklaard in het geschiktheidsonderzoek, 37% wel. Van de groep ervaren bestuurders (zowel de mensen die een eerste als een tweede mededeling krijgen) wordt verwacht dat 41% niet-ongeschikt zal worden verklaard in het geschiktheidsonderzoek, 59% wel ongeschikt. Scenario 2 (verlaging naar 1,3 g/l): Per jaar krijgen naar verwachting 988 extra mensen het geschiktheidsonderzoek opgelegd. Hiervan wordt 77% (760) ongeschikt verklaard en 23% (288) niet-ongeschikt. Scenario 3 (verlaging naar 1,5 g/l ervaren bestuurders) Per jaar krijgen naar verwachting 488 extra mensen het geschiktheidsonderzoek opgelegd. Hiervan wordt 79% (385) ongeschikt verklaard en 21% (103) niet-ongeschikt. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de mogelijkheden en de gevolgen van het geschiktheidsonderzoek is het ten slotte relevant om te bekijken hoe andere landen hieraan vorm hebben gegeven. Duitsland, België, Frankrijk, Spanje, Oostenrijk en Zwitserland zijn geïncludeerd in het onderzoek. Geen van de onderzochte landen hanteert een werkwijze ten aanzien van het geschiktheidsonderzoek die helemaal vergelijkbaar is met de situatie in Nederland. Het blijkt daarom lastig uit werkwijzen van andere landen conclusies te trekken over gevolgen voor het verlagen van de grens voor het geschiktheidsonderzoek in Nederland. Wat wel naar voren komt uit de vergelijking is dat wanneer er sprake is van op enig moment een ‘automatisch’ opleggen van het alcoholgeschiktheidsonderzoek bij een bepaalde BAG, blijkt dat andere landen hiervoor een vergelijkbare of lagere grens hanteren dan Nederland. Verder blijkt uit deze studie dat in Nederland op het moment relatief weinig mensen als niet-ongeschikt uit het onderzoek komen in vergelijking met de landen waarvan deze cijfers bekend zijn. Ook deze observatie moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd door beperkte vergelijkbaarheid tussen landen. Bevindingen uit de data van het CBR zijn in lijn met de conclusies uit de wetenschappelijke literatuur. Hoe hoger iemands promillage is, des te groter de kans dat diegene in het geschiktheidsonderzoek ongeschikt wordt verklaard. Bestuurders met meerdere mededelingen hebben een grotere kans om ongeschikt verklaard te worden en beginnende bestuurders hebben een kleinere kans ongeschikt verklaard te worden. Uit de inschatting van de scenario’s kan worden geconcludeerd dat wanneer de wettelijke grenswaarde voor het geschiktheidsonderzoek wordt verlaagd naar een BAG van 1,3 g/l (scenario 2) er ongeveer 77% van de extra mensen in het geschiktheidsonderzoek ongeschikt zou worden verklaard. In de schatting van scenario 3 worden vergelijkbare ratio’s verwacht. In scenario 1 is een andere ratio te verwachten: 45% (niet-ongeschikt) vs 55% (ongeschikt). Bovendien zijn alleen in scenario 1 ook gevolgen voor beginnende bestuurders en voor bestuurders over wie een tweede mededeling is uitgebracht. Beginnende bestuurders blijken minder vaak ongeschikt te worden verklaard in het geschiktheidsonderzoek dan ervaren bestuurders. Bestuurders over wie al eens (of meerdere keren) een mededeling is uitgebracht worden naar verwachting vaker ongeschikt verklaard in het onderzoek dan bestuurders waarbij het gaat om een eerste mededeling. Uit de inventarisatie in het buitenland komt naar voren dat Nederland een hogere grenswaarde heeft voor het opleggen van het geschiktheidsonderzoek. Daarnaast krijgen relatief weinig bestuurders het onderzoek opgelegd en blijken in Nederland ten opzichte van de omringende landen relatief weinig bestuurders niet-ongeschikt. Dit gegeven moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat de doelgroepen van het onderzoek in de omringende landen verschillen met de doelgroep van het rijgeschiktheidsonderzoek in Nederland Op basis van de resultaten van het hier beschreven onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan: 1. Baseer de grens van het geschiktheidsonderzoek voor ervaren bestuurders met één mededeling op een afweging maatschappelijke baten en individuele kosten Voor ervaren bestuurders is geen eenduidige aanbeveling te geven. Hoe lager de grens wordt gelegd, hoe meer mensen worden verwezen naar het geschiktheidsonderzoek. Echter, niet alleen zullen meer mensen ongeschikt worden verklaard na het onderzoek, er zullen ook meer mensen niet-ongeschikt worden verklaard. Waar de grens ligt tussen de baten van het maatschappelijk belang en de lasten voor het individu is een politieke keuze. 2. Overweeg een alternatieve aanpak voor beginnende bestuurders bij een eerste mededeling: Op basis van dit onderzoek lijkt er weinig aanleiding te zijn om de grens voor het opleggen van het geschiktheidsonderzoek voor de groep beginnende bestuurders te verlagen. Dat beginnende bestuurders minder vaak alcoholafhankelijk zijn (waar het geschiktheidsonderzoek op toetst) is op zich niet verbazend. Echter, dit betekent niet dat deze groep niet risicovol rijdt. Het zou goed zijn alternatieve maatregelen voor beginnende bestuurders te verkennen die ingaan op risicovol gedrag waarvan alcohol afhankelijkheid niet de onderliggende oorzaak is. 3. Verlaag de grens van het rijgeschiktheidsonderzoek voor recidivisten: Zowel bij ervaren als bij beginnende bestuurders zien we dat de kans dat iemand ongeschikt wordt verklaard in het geschiktheidsonderzoek hoger is bij een tweede dan bij een eerste mededeling. Bovendien zien we dat bestuurders die voor een derde of volgende keer de fout in zijn gegaan, een zeer hoge kans hebben (>90%) om ongeschikt verklaard te worden - ongeacht het promillage waarmee ze worden aangehouden. Uit de literatuur blijkt daarnaast dat de kans dat iemand recidiveert hoger is wanneer diegene dat al eens heeft gedaan. Dit kan een argument zijn om het geschiktheidsonderzoek voor deze groep al op te leggen bij een BAG van 1,0 g/l (in plaats van 1,3 g/l, wat nu het geval is). 4. Voer aanvullend onderzoek uit om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van een ongeschiktverklaring als maatregel om recidive te voorkomen en vergelijk de uitkomsten met alternatieve maatregelen: Er lijkt behoefte aan een effectievere aanpak voor recidivisten. Bovendien zou het goed zijn de kans op recidive nader te onderzoeken om te zien hoe een effectiever pakket aan maatregelen kan worden geïmplementeerd. Wanneer beter onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen bestuurders die waarschijnlijk alcoholafhankelijk zijn en bestuurders die om een andere reden de fout ingingen, zou bovendien meer effect kunnen worden geboekt met maatregelen. Meer kennis over voorspellende variabelen zou hierbij helpen. Ten slotte zou, om een beter geïnformeerde beslissing te nemen over een geschikte grenswaarde voor het geschiktheidsonderzoek, meer bekend moeten zijn over de gevolgen van een niet-ongeschikt verklaring op individueel gedrag. Dit zou moeten worden meegewogen bij de beslissing welk percentage niet-ongeschikte bestuurders als acceptabel wordt gezien. (Author/publisher)

Publication

Library number
20170571 ST [electronic version only]
Source

Utrecht, Trimbos-instituut, 2017, 42 p., 6 ref.

SWOV publication

This is a publication by SWOV, or that SWOV has contributed to.