In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: Hoe kan het invoegen en uitvoegen in en nabij tunnels veilig plaatsvinden? Daarbij is het belangrijk om te bepalen in welke situaties en onder welke voorwaarden invoegen, uitvoegen en weven in of nabij tunnels verantwoord is. Hierbij is alleen gekeken naar tunnels in autosnelwegen. In deze studie is op basis van het verkeersafwikkelingproces bepaald welke minimale afstand tussen een convergentie- of divergentiepunt en de tunnelingang of -uitgang aangehouden moet worden. Daarbij zijn alle typen convergentie- en divergentiepunten beschouwd, zowel in, voor als na de tunnel. De minimale afstanden zijn samengesteld uit de combinatie van de turbulentieafstand van een convergentie- of divergentiepunt en de afstand waarbinnen de weggebruikers gefixeerd zijn op de tunnelingang of de afstand die weggebruikers nodig hebben om te wennen aan de overgang van licht naar donker (of vice versa). (Author/publisher)
Abstract