COVER-evaluatie (Evaluatie Convenanten Verkeer en Vervoer)

achtergronddocument Startprogramma Duurzaam Veilig. In opdracht van Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer AVV, in opdracht van Het Nationaal Verkeers- en Vervoersberaad (NVVB).
Auteur(s)
Goudappel Coffeng & B&A Groep
Jaar
Samenvatting

In dit rapport wordt een beeld geschetst van de wijze waarop het Startprogramma Duurzaam Veilig tot op heden is uitgevoerd. Daarbij wordt ingegaan op de uitvoering van de convenantafspraken, maar ook op de wijze waarop de convenantpartners procesmatig zijn omgegaan met het convenant en met elkaar. Dit rapport maakt deel uit van de COVER-Evaluatie, een brede evaluatie van drie convenanten op verkeers- en vervoergebied: · het decentralisatieakkoord verkeersveiligheid (totstandgekomen in januari 1994); · VERDI (maart 1996); · het Startprogramma Duurzaam Veilig (december 1997). De COVER-Evaluatie is uitgevoerd in opdracht van het Nationaal Verkeers- en Vervoersberaad (NVVB). De Advies-dienst Verkeer en Vervoer trad namens het NVVB op als opdrachtgever. De COVER-Evaluatie richtte zich op dertien ‘eenheden van onderzoek’. Daarvan komen er twaalf overeen met de geografische provincies. In de rapportages wordt gesproken over twaalf regio’s, om recht te doen aan alle partijen die bij de uitvoering van de convenanten zijn betrokken. De dertiende onderzoekseenheid betrof het landelijke niveau: het Rijk en de koepelorganisaties. Provincies, kaderwetgebieden en de Regionale Organen Verkeersveiligheid (ROV’s) stelden, in overleg met gemeenten en waterschappen, een ambtelijk team samen om de evaluatie te begeleiden. Deze ambtelijke teams haakten in de meeste gevallen aan bij bestaande vormen van overleg om de resultaten van de COVER-Evaluatie op bestuurlijk niveau te bespreken. Iedere regio kon een beroep doen op een adviseur. Op deze manier werden de organisatorische randvoorwaarden vervuld om de evaluatie in gezamenlijkheid van de grond te tillen. Centraal in de COVER-Evaluatie staat namelijk de methodiek van zelfevaluatie en visitatie. Van de regio’s, Rijk en koepels werd verwacht dat zij zelf de gang van zaken rond de convenanten op een rij zouden zetten en in hun eigen kring discussie zouden voeren naar aanleiding van de uitkomsten van de enquête. Insteek van deze aanpak is dat de kans groter is dat resultaten van de evaluatie, ook los van het NVVP en fase 2 van Duurzaam Veilig, zullen doorwerken in de regio’s. De COVER-Evaluatie bestond uit drie fasen: · het feiten- en meningenonderzoek, per regio resulterend in een feiten- en meningenrapport; · de zelfanalyse, per regio resulterend in een zelfanalysedocument; · de visitatie door de commissie Terlouw, per regio vastgelegd in een uitgebreid verslag. Tijdens het onderzoek brachten de ambtelijke teams feitelijke gegevens in kaart en werden vragenlijsten uitgezet naar alle betrokken partijen in de regio’s. De resultaten van het meningenonderzoek vormden het vertrekpunt voor de zelfanalyse. Op ambtelijk en bestuurlijk niveau vonden discussies plaats over de uitkomsten en werden in meer en mindere mate conclusies getrokken voor de toekomstige samenwerking. Regio’s, Rijk en koepels hielden zichzelf als het ware een spiegel voor. In de visitatiefase bezochten de commissieleden de regio’s en vertegenwoordigers van Rijk en koepels. Zij namen met de bestuurlijk verantwoordelijken en andere betrokkenen de resultaten door. De bevindingen en aanbevelingen van de commissie zijn opgenomen in een aparte rapportage. Naast het rapport van de visitatiecommissie is er per convenant een achtergronddocument opgesteld. Het materiaal dat in de achtergronddocumenten wordt gepresenteerd, is afkomstig uit twee bronnen, namelijk: · de dertien COVER feiten- en meningenrapporten zoals door de regio’s zijn opgesteld, dit op basis van uitgebreide enquêtes die in de zomer van 2000 zijn gehouden onder Rijk, provincies, waterschappen, kaderwetgebieden, gemeenten en een aantal maatschappelijke organisaties (veelal in ROV-verband); · de dertien COVER zelfanalysedocumenten zoals door de regio’s zijn opgesteld, waarin de eigen visie (analyse) van de hiervoor genoemde instanties op de enquêteresultaten (het feiten- en meningenrapport) is weergegeven. De rapportage is ter hand genomen vanuit een tweeledige insteek. Ten eerste gaat het om ‘fact-finding’. De feiten (inclusief de meningen daarover) worden zo overzichtelijk mogelijk gepresenteerd. De gemene deler wordt er uitgehaald, afwijkende of opvallende zaken worden verbijzonderd (de zogenoemde ‘appelboor’ dwars door alle rapportages heen). Ten tweede is een insteek gekozen vanuit het idee van een bloemlezing. De eerder genoemde bronnen geven e n rijk geschakeerd beeld van hoe het er in de uitvoeringspraktijk van de convenanten aan toe gaat. Deze beelden willen we vasthouden door ze een plek te geven in de achtergronddocumenten, daar waar ze illustratief (en dus ondersteunend) zijn voor de ‘fact-finding’. De indeling van dit rapport is als volgt. Eerst biedt hoofdstuk 2 een korte beschrijving van het Startprogramma. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt per onderdeel van het convenant ingegaan op de realisatie en de procesmatige aspecten.

Publicatie aanvragen

7 + 7 =
Los deze eenvoudige rekenoefening op en voer het resultaat in. Bijvoorbeeld: voor 1+3, voer 4 in.

Publicatie

Bibliotheeknummer
20011183 ST [electronic version only]
Uitgave

Rotterdam, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer AVV, 2001, 33 p.

Onze collectie

Deze publicatie behoort tot de overige publicaties die we naast de SWOV-publicaties in onze collectie hebben.