Eindrapport evaluatie departementale vervoerplannen. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Auteur(s)
Brave, F.W. Mark, R.C. van der & Martens, E.M.L.
Jaar
Samenvatting

Naar aanleiding van het Nationaal Milieubeleidsplan, het Nationaal Milieubeleidsplan Plus en het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer heeft de ministerraad in 1991 besloten dat de departementen vervoerplannen moesten opstellen en uitvoeren. Een aantal Hoge Colleges van Staat heeft zich hierbij aangesloten1). De doelstelling was een reductie te bereiken in het aantal autokilometers dat jaarlijks gereden wordt in het woon-werkverkeer en in de zakelijke dienstreizen. Daarbij moesten de departementen streven naar een reductie van 20%. Nadat een aantal malen uitstel was verleend, bepaalde de ministerraad uiteindelijk in februari 1994 dat op uiterlijk 1 mei 1994 de departementale vervoerplannen gereed moesten zijn. Inmiddels heeft de ministerraad geconcludeerd dat een reductie van 20% niet in alle gevallen haalbaar is. In zijn brief van 28 oktober 1994 aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal heeft de minister van Binnenlandse Zaken de Tweede Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken met betrekking tot het opstellen en invoeren van vervoerplannen binnen de rijksdienst. Daarin is tevens aangegeven dat eind 1995 een inventariserend onderzoek gestart zou worden naar de resultaten van de departementale vervoerplannen. De resultaten van dit onderzoek zullen begin 1996 aan het kabinet worden aangeboden. Dit zal worden afgestemd met de rapportage van een onderzoek over de stand van zaken met betrekking tot vervoermanagement in Nederland, dat vanuit het ministerie is geëntameerd. In oktober 1995 heeft de directeur Personeelsmanagement Rijksdienst het adviesbureau Berenschot opdracht gegeven voor het uitvoeren van dit onderzoek. Doel van het onderzoek is om na te gaan of, en zo ja in welke mate, de departementen en de betrokken Hoge Colleges van Staat als geheel en ieder afzonderlijk erin geslaagd zijn om het aantal autokilometers dat jaarlijks gereden wordt in het woon-werkverkeer en voor zakelijke dienstreizen te verminderen. Ook was er behoefte aan meer inzicht in een aantal belangrijke factoren dat van invloed is geweest op het realiseren van vervoerplannen. De volgende onderzoeksvragen dienden daarbij in ieder geval te worden beantwoord: • Welke departementen beschikken thans over een vervoerplan? • In welke mate zijn de vervoerplannen bij de afzonderlijke departementen ingevoerd? • Op welke wijze wordt bij de departementen vormgegeven aan het vervoerbeleid (centraal/decentraal, vrijblijvend/taakstellend) en welke maatregelen omvatten de afzonderlijke vervoerplannen? • Wat is het concrete resultaat van het invoeren van de vervoerplannen, gemeten naar de reductie van het aantal gereden autokilometers, mutatie in de modal split etc. zowel met betrekking tot het woon-werkverkeer als het zakelijk dienstverkeer? • Wat zijn de belangrijkste succes- en faalfactoren? • Welke problemen worden geconstateerd bij het implementeren van het vervoerbeleid? • Welke van die problemen gelden voor meerdere of alle departementen en welke zijn specifiek voor één of enkele van hen? • Wat zijn per departement de kosten, verbonden aan de implementatie van het vervoerbeleid, en uit welke middelen of op welke andere manieren worden die gefinancierd? Berenschot heeft in de offerte aangegeven bij de uitvoering van dit onderzoek expliciet aandacht te willen besteden aan de volgende aspecten: • De doelstelling(en) van de vervoerplannen, zowel de algemene doelstelling als eventuele, door het departement zelf toegevoegde, doelstellingen. • De uitgangssituatie waarin de departementen zich bevonden, zowel in 1991 (voor het formuleren van centrale doelen door de ministerraad) als in het jaar van invoering van het vervoerplan binnen het departement. • De ingevoerde maatregelen zoals opgenomen in het departementale vervoerplan, en tevens externe maatregelen, die weliswaar niet in het vervoerplan waren opgenomen, maar die toch een duidelijke invloed hebben uitgeoefend op het uiteindelijke resultaat. • De relatie tussen de effecten en de vervoerplannen, de relatie tussen de effecten en eventuele andere (autonome) ontwikkelingen en eventuele onbedoelde effecten. • De organisatie en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat van en de andere departementen. Werkwijze Bij de uitvoering van het onderzoek is de volgende werkwijze gehanteerd: • Fase 1. In de eerste fase zijn de departementale vervoercoördinatoren benaderd met het verzoek om schriftelijke informatie aan te reiken, zowel in de vorm van vervoerplannen als van alle andere, in het kader van dit onderzoek mogelijk interessante, achtergrondinformatie. Daarnaast is een inventarisatiekader en een inventarisatieformulier uitgewerkt. In het evaluatiekader zijn alle aspecten die bij de evaluatie aan bod moeten komen, geïnventariseerd en van een prioriteit voorzien. Op het inventarisatieformulier konden door de onderzoekers per departement alle relevante gegevens op overzichtelijke wijze bij elkaar gebracht worden. Het concept-formulier is getest op bruikbaarheid en volledigheid in een proefinterview met één van de departementale vervoercoördinatoren. Het inventarisatiekader en het inventarisatieformulier zijn door de begeleidingscommissie vastgesteld. • Fase 2. In de tweede fase zijn de door de departementen aangeleverde dossiers bestudeerd en is aan de hand daarvan per departement een inventarisatieformulier uitgewerkt. Het ingevulde formulier is daarna aan de betrokken vervoercoördinator toegezonden. In individuele gesprekken is vervolgens de juistheid en volledigheid van de weergave van de gegevens op het formulier getoetst. In een aantal gevallen is naar aanleiding van deze gesprekken nog aanvullende informatie aangereikt. Gemaakte opmerkingen en aanvullende gegevens zijn ten slotte opnieuw op de geactualiseerde formulieren verwerkt. • Fase 3. In de laatste fase zijn de geactualiseerde formulieren bestudeerd en met elkaar vergeleken. Aan de hand daarvan is deze rapportage opgesteld. Een concept van deze rapportage is in de begeleidingscommissie besproken. Het onderzoek is begeleid door een begeleidingscommissie, bestaande uit de volgende personen: • H.A. Sjouke • Drs. E.Ch.J. Riem • Ir. M.G. Bakker • Ing. R.H. Oldenburger. Als vertegenwoordiger van de opdrachtgever had de begeleidingscommissie met name tot taak de afstemming met het onderzoeksteam over de voortgang van het onderzoek en het bespreken van het concept-rapport. De commissie is in de loop van het onderzoek viermaal bijeen geweest. Na de inleiding worden in het tweede hoofdstuk de vervoerplannen van alle onderzochte departementen op een aantal aspecten geëvalueerd. In bijlage 1 is een schematisch overzicht opgenomen van de belangrijkste kenmerken van de vervoerplannen (status, maatregelen, effecten en kosten). Bijlage 2 betreft een kort samenvattend overzicht per departement. In hoofdstuk 3 omschrijven wij de randvoorwaarden voor een succesvolle implementatie van vervoerplannen bij departementen. Hoofdstuk 4 ten slotte bevat een samenvatting, conclusies en aanbevelingen. (Author/publisher)

Publicatie aanvragen

1 + 12 =
Los deze eenvoudige rekenoefening op en voer het resultaat in. Bijvoorbeeld: voor 1+3, voer 4 in.

Publicatie

Bibliotheeknummer
970046 ST [electronic version only]
Uitgave

Utrecht, Berenschot, 1996, 45 + 48 p.

Onze collectie

Deze publicatie behoort tot de overige publicaties die we naast de SWOV-publicaties in onze collectie hebben.