De Superbus lijkt een veelbelovend transport alternatief voor de Zuiderzeelijn. Door het innovatieve karakter en de dynamische omgeving, is er echter onzekerheid omtrent de haalbaarheid hiervan. Voor een succesvolle implementatie moet men onder andere de organisatie van het project, de taken en verantwoordelijkheden van actoren en de allocatie van risico’s tussen partijen, goed beschouwen. Men moet de vier fases van projectimplementatie (initiatie, ontwerp, implementatie en exploitatie) en het ‘systeem’ dat men in beschouwing neemt (bepaald door middel van het TRAIL lagen schema) in acht nemen bij de selectie van een geschikt arrangement voor de organisatie van het Superbus project. Dit leidt tot drie mogelijke arrangementen: een DBFMO, een DBFM+O of een DB+F+M+O contract. Er is een bezwaar tegen een arrangement waarin alle activiteiten geintegreerd zijn (DBFMO), omdat er nog niet veel ervaring is met dit type PPS. In het DB+F+M+O arrangement is er een strictere scheiding tussen activiteiten. Dit is voornamelijk belangrijk voor innovatieve projecten als de Superbus waarin de tijd tussen het afronden van het eerste deel en de start van het tweede deel aanzienlijk kan zijn. Zowel de DBFM+O als de DB+F+M+O contract zijn geschikte arrangementen en ze zijn vergelijkbaar met betrekking tot de risico allocatie. Een lichte voorkeur wordt gegeven aan een DB+F+M+O contract, omdat het als een veiligere optie wordt beschouwd. Dit is belangrijk omdat de Superbus een nieuw risicovol project is. (Author/publisher)
Samenvatting