Het bestuur van de Stichting Alzheimer Nederland heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat verzocht de eisen ten aanzien van autorijden bij dementie eventueel te herformuleren in het licht van nieuwe wetenschappelijke en medische ontwikkelingen. Volgens de huidige eisen is men bij dementie, ongeacht de ernst, ongeschikt voor alle rijbewijzen. In verband met dit verzoek heeft de minister het CBR verzocht een commissie van deskundigen samen te stellen. De commissie stelt voor om bij lichte en zeer lichte vormen van dementie de rijgeschiktheid niet langer volledig uit te sluiten voor rijbewijzen van groep 1. Voor rijbewijzen van groep 2 stelt de commissie voor ongeschiktheid in alle gevallen van dementie te handhaven, evenals voor beroepsmatig gebruik van rijbewijzen van groep 1. Ter uniformering van de manier om dementie en de ernst ervan vast te stellen stelt de commissie de Clinical Dementia Rating voor die een onderscheid maakt tussen ernstige,matige, lichte en zeer lichte dementie. Bij ernstige en matige dementie is men ongeschikt voor alle rijbewijzen. Ter bepaling van de rijgeschiktheid bij lichte dementie wordt een rijtest (praktische rijgeschiktheid) afgenomen. De maximale duur van de geschiktheid is 1 jaar. Ter bepaling van de rijgeschiktheid bij zeer lichte dementie (CDR 0,5) wordt een rijtest afgenomen en wordt betrokkene verwezen voor een neuropsychologisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van rijtest en neuropsychologisch onderzoek wordt een maximale geschiktheidsduur van 3 jaar toegekend. Aansluitend op het wijzigingsvoorstel doet de commissie enkele aanbevelingen over voorlichting en educatie alsmede over aan te raden wetenschappelijk onderzoek. (Author/publisher)
Samenvatting