Trends in de tijd : een schets van recente ontwikkelingen in tijdsbesteding en tijdsordening.

Auteur(s)
Breedveld, K. Broek, A. van den (red.) Haan, J. de Hart, J. de Huysmans, F. & Niggebrugge, D.
Jaar
Samenvatting

1. Tussen 1995 en 2000 hebben Nederlanders het opnieuw drukker gekregen. Het totaal aan verplichtingen (arbeid, educatie, huishouden) steeg met 1,3 uur per week. 2. Steeds meer Nederlanders zijn betrokken bij het arbeidsproces. Hierdoor steeg de tijd besteed aan betaalde arbeid tussen 1995 en 2000 met 2,1 uur per hoofd van de bevolking. 3. De tijd besteed aan huishoudelijke en zorgtaken bleef vrijwel gelijk, de tijd besteed aan onderwijs daalde met bijna een uur. 4. Tussen 1995 en 2000 was er sprake van een verdere toename van het aandeel personen dat arbeid en zorg combineert, en wel van 38% naar 47% van de 20-64 jarigen. 5. De hoeveelheid beschikbare vrije tijd is tussen 1995 en 2000 met 2,5 uur per week afgenomen. 6. Vrijetijdsactiviteiten die onder druk zijn te komen te staan zijn vrijwilligerswerk (-0,3 uur), lezen (-0,7 uur), sociale contacten (-0,8 uur), sport en bewegen (-0,3 uur) en diverse hobby's en liefhebberijen (-0,7 uur). 7. Tussen 1995 en 2000 zijn Nederlanders beduidend meer tijd (0,9 uur/week) gaan besteden aan pc-gebruik. 8. In 2000 werd er naar verhouding minder in de avonden, nachten en weekeinden gewerkt. 14% van het werk vond op genoemde tijdstippen plaats (1995: 15%). Wel vindt steeds meer huishoudelijk werk in de avonden, weekeinden en nachten plaats (in 2000 46% tegen 44% in 1995). 9. In één week doet 22% van de 20-64 jarigen tenminste een maal 's avonds boodschappen (1995, voor invoering van de nieuwe Winkeltijdenwet, 17%). Dit zijn de belangrijkste conclusies uit het SCP-rapport Trends in de tijd. Een schets van recente ontwikkelingen in tijdsbesteding en tijdsordening. In het rapport worden de eerste resultaten bekend gemaakt van het in 2000 gehouden Tijdsbestedingsonderzoek (TBO). Dit onderzoek, dat in 1975 voor het eerst is uitgevoerd en dat daarna iedere vijf jaar is herhaald, verschaft nauwgezette informatie over de wijze waarop Nederlanders hun tijd indelen en besteden. In het onderzoek werkt het SCP samen met de Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Cebuco, de Publieke Omroepen en de Katholieke Universiteit Brabant. Op hun verzoek hielden 1.813 Nederlanders van 12 jaar en ouder gedurende één week in oktober 2000 in een dagboekje per kwartier bij welke activiteiten ze hadden ondernomen. Van de 168 uur in een week brengen Nederlanders er 77 door met slapen en eten, 44 met verplichte bezigheden als werk, school en huishouden, 45 met vrije tijd en 3 met andere zaken. Deze getallen verschillen naar gelang de maatschappelijke positie die men inneemt. De belangrijkste verschuivingen in de tijdsbesteding zijn samengevat in 4 tabellen (bijlage). Kleine verschuivingen in de tijdsbesteding zijn daarbij vaak al heel betekenisvol, zeker bij activiteiten waar gemiddeld per persoon niet veel tijd aan wordt besteed zoals sport, cultuur of vrijwilligerswerk. Tussen 1995 en 2000 is de tijd die Nederlanders aan betaalde arbeid besteden met 2,1 uur per week toegenomen. Dit komt doordat het aandeel werkenden belangrijk is toegenomen. Vooral onder vrouwen, jongeren (12-19 jaar) en ouderen (50+) nam de arbeidsdeelname toe. Per werkende is de arbeidstijd tussen 1995 en 2000 evenwel niet toegenomen. In dezelfde periode bleef de tijd besteed aan huishoudelijke en zorgtaken constant. De tijd besteed aan onderwijs daalde met 0,9 uur per week. Per saldo steeg het totaal aan verplichtingen tussen 1995 en 2000 met 1,3 uur per week. Taakcombineerders blijken het daarbij drukker te hebben dan personen die zich op één taak kunnen concentreren. Tussen 1995 en 2000 is het aandeel taakcombineerders gestegen van 38% van de 20-64-jarigen naar 47% in 2000. Omdat veel vrouwen zijn gaan werken, steeg onder hen het combineren van taken sterker dan onder mannen. De toenemende arbeidsparticipatie van de vrouw heeft nog weinig gevolgen gehad voor de taakverdeling t.a.v. huishoudelijke en zorgtaken. In 2000 verrichten vrouwen ruim tweederde (68%) van de huishoudelijke en zorgtaken. De toenemende arbeidsparticipatie van de vrouw blijkt niet ten koste te zijn gegaan van de tijd die aan de zorg voor kinderen wordt besteed. De toename van de werkgelegenheid heeft vooral plaatsgehad tijdens de traditionele kantooruren. In vergelijking met 1995 werd in 2000 nauwelijks meer in de avonden, weekeinden en nachten gewerkt (+ 0,1 uur, 20-64-jarigen), en beduidend meer doordeweeks overdag (+1,9 uur). In die zin kan worden gesteld dat de Arbeidstijdenwet van 1995 geen schokkende veranderingen in de timing van betaald werk heeft teweeggebracht. De stijgende arbeidsdeelname doordeweek overdag heeft wel tot gevolg gehad dat er naar verhouding meer huishoudelijke en zorgtaken werden verschoven naar de avonden en weekeinden. In 2000 vond 46% van de huishoudelijke en zorgtaken in de avonden en weekeinden plaats (1995 44%). Ruim een vijfde (22%) van de bevolking van 20-64 jaar deed na 18.30 uur boodschappen. In 1995, voor de invoering van de Winkeltijdenwet, was dat nog 17%. Desondanks bleek het dagelijks leven ook in 2000 nog talloze collectieve ritmes te bevatten. De meeste mensen staan doordeweeks om 7 uur op en gaan om 23 uur naar bed. Lunchen doet men om half een en om zes uur zit men aan het avondmaal. De toenemende verplichtingen hebben er niet toe geleid dat mensen in 2000 minder gingen slapen. In 2000 werd er 1,5 uur meer geslapen dan in 1995. De toename van verplichtingen en van hersteltijd ging vooral ten koste van de beschikbare vrije tijd. Deze daalde tussen 1995 en 2000 met 2,5 uur per week. Vooral 20-49 jarigen, zeker als ze werken en/of kinderen hebben, beschikken over weinig vrije tijd. Vooral op vrijetijdsactiviteiten buiten het eigen huis werd bezuinigd. Als gevolg daarvan daalde het aantal verschillende vrijetijdsactiviteiten waaraan men gedurende de onderzoeksweek deelnam. De bestedingen ten behoeve van de vrije tijd namen wel toe, en wel met 18%. In vergelijking met 1995 was men in 2000 meer thuis, at men in gelijke mate 's avonds in gezinsverband, en ruimde men evenveel tijd in voor activiteiten met kinderen. Daarentegen sprak men minder met (volwassen) huisgenoten en besteedde men minder tijd aan visites. De teruggang in het contact met huisgenoten en in het huiselijk contact met derden in de vorm van visites past in een reeds langer zichtbare ontwikkeling. Men is meer in huis, maar niet huiselijker wat betreft sociale contacten. De dalende hoeveelheid vrije tijd heeft ook geleid tot een afname in de tijd die aan vrijwilligerswerk en onbetaalde hulpverlening wordt besteed (-0,3 uur). Er was vooral sprake van een daling in het aandeel personen dat op genoemde terreinen actief is. De vrijwilligers die actief bleven, kregen het daardoor vaak drukker. Tussen 1995 en 2000 verdubbelde de vrije tijd die aan pc-gebruik werd besteed tot 1,8 uur per week (inclusief 0,5 uur per week internet-gebruik). Computer- en internetgebruik drongen het luisteren naar radio, cd's en andere geluidsdragers (-0,1 uur) en het lezen van gedrukte media (-0,7 uur) verder naar de achtergrond. De televisie had hier nog niet onder te lijden, tenzij men het uitblijven van verdere groei van de kijktijd als aanwijzing daarvoor beschouwt. Binnen de totale kijk- en luistertijd verloren de publieke omroepen opnieuw terrein. Vooral jongeren verkiezen massaal het aanbod van de commerciële stations. Anno 2000 is in 70% van de huishoudens een computer aanwezig. De verdere verspreiding van de pc onder de Nederlandse bevolking gaat gepaard met zowel een vernauwing als een verbreding van de digitale kloof. Afgemeten aan het bezit van een pc worden de verschillen tussen bevolkingsgroepen kleiner, gekeken naar het gebruik van de pc worden de verschillen juist groter. De tijd die met uitgaan was gemoeid, bleef na 1995 redelijk stabiel. Met name het cultuurbezoek wist zich te handhaven. Hoewel er in de oktoberweek minder werd uitgegaan, groeide het aandeel van de bevolking dat ‘wel eens' cafés, restaurants, enzovoort bezoekt. Meer mensen gaan ‘af en toe' uit, maar minder mensen doen dit frequent. Tussen 1995 en 2000 is de sportdeelname niet verder gegroeid. Een deel van het onderzoek wijst zelfs op een daling in het sporten. Alleen onder ouderen (65+) groeide de sportdeelname nog licht. De tijdsbesteding aan wandelen en fietsen daalde, en daarmee het bewegen in bredere zin. Dit is een trendbreuk ten opzichte van eerdere jaren, die ook naar voren komt uit ander onderzoek naar 'bewegingsarmoede'. Tussen 1995 en 2000 hebben Nederlanders het aanmerkelijk drukker gekregen. Er wordt meer gewerkt en er is minder vrije tijd. Uiteenlopende, doorgaans breed gewaardeerde vrijetijdsactiviteiten als vrijwilligerswerk, sociale contacten, bewegen en lezen staan (andermaal) onder druk. In een tijd van toenemende werkdruk en geklaag over vermoeidheid is de daling in de wekelijks vrij te besteden tijd een ongemakkelijk signaal. Winkeltijdenwet en Arbeidstijdenwet hebben vooralsnog niet geleid tot het wegvallen van collectieve ritmes en individuele routines. Dit kan men als positief bestempelen. De extra arbeidsverplichting doordeweeks overdag en de verschuiving van zorgtaken naar de avonden en weekeinden doen echter vermoeden dat het vasthouden aan een herkenbare dagindeling meer organisatie vergt dan voorheen. (Author/publisher)

Publicatie aanvragen

1 + 6 =
Los deze eenvoudige rekenoefening op en voer het resultaat in. Bijvoorbeeld: voor 1+3, voer 4 in.

Publicatie

Bibliotheeknummer
20021335 ST [electronic version only]
Uitgave

's-Gravenhage, Sociaal en Cultureel Planbureau SCP, 2001, VII + 164 p., 110 ref.; SCP-publicatie ; 2001-5 - ISBN 90-377-0068-3

Onze collectie

Deze publicatie behoort tot de overige publicaties die we naast de SWOV-publicaties in onze collectie hebben.