Verkeersdoden in het ziekenhuis

Nadere analyses van ziekenhuisgegevens
Auteur(s)
Weijermars, W.A.M.; Bos, N.M.; Boele-Vos, M.J.; Davidse, R.J.
Jaar

Dit rapport bespreekt de resultaten van aanvullende analyses op basis van het bestand van de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ), het bestand waarin alle ziekenhuisopnamen – en dus ook die van verkeersslachtoffers – worden geregistreerd. Binnen SWOV is het LBZ-bestand tot op heden voornamelijk gebruikt voor analyses van ernstig verkeersgewonden. Ook slachtoffers die in het ziekenhuis overlijden, worden echter geregistreerd in de LBZ. Dit onderzoek heeft betrekking op deze slachtoffers en heeft als doel om meer inzicht te verwerven in kenmerken van verkeersslachtoffers die in het ziekenhuis zijn overleden.

Het onderzoek bestond uit twee deelonderzoeken op (een deel van) de LBZ-bestanden die in bezit zijn van SWOV, dit zijn bestanden voor de periode 1993-2014. Het eerste deelonderzoek richtte zich op de verschillende kenmerken van verkeersdoden in het ziekenhuis; verkeersslachtoffers die volgens de officiële definitie binnen 30 dagen zijn overleden. Voor de meeste analyses is daarbij gebruikgemaakt van de gegevens uit de periode 2010-2014. In deze periode overleden in totaal 1.111 verkeersdoden in het ziekenhuis.

Het tweede deelonderzoek richtte zich op de overlijdenstermijn van verkeersslachtoffers die in het ziekenhuis zijn overleden. Deze groep is iets groter dan alleen de verkeersdoden die in het ziekenhuis zijn overleden, omdat ook slachtoffers zijn meegenomen die na een opnameduur van meer dan 30 dagen zijn overleden. Voor de periode 1993-2014 gaat het om 7.261 slachtoffers, waarvan er 522 na meer dan 30 dagen overleden. Hieronder volgt een overzicht van de onderzoeksvragen en de antwoorden daarop.

Kenmerken verkeersdoden in het ziekenhuis

1. Welk deel van de verkeersdoden overlijdt in het ziekenhuis aan de gevolgen van het verkeersongeval?

Ongeveer een derde (gemiddeld 32%) van de verkeersdoden overlijdt in het ziekenhuis. Op basis van het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) is bekend dat meer dan de helft van de verkeersdoden (58%) ter plaatse overlijdt. De overige verkeersdoden overlijden onderweg naar het ziekenhuis of op de Spoedeisende Hulp (SEH) en een klein gedeelte overlijdt thuis of ergens anders.

Vanaf 2010 laat het aandeel verkeersdoden dat in het ziekenhuis overlijdt een opvallende toename zien, van een aandeel van 32% in 2010 tot 41% in 2014.

2. Hoe is de verdeling van het aantal verkeersdoden in het ziekenhuis over a) vervoerswijzen, b) leeftijdscategorieën en c) geslacht, en hoe verhouden deze verdelingen zich tot die van àlle verkeersdoden?

Fietsers vormen met 45% de grootste groep verkeersdoden in het ziekenhuis, de helft van deze slachtoffers viel bij een fietsongeval zonder motorvoertuig. (Bestel)auto-inzittenden vormen de tweede groep met 24%, gevolgd door berijders van gemotoriseerde tweewielers (16%), voetgangers (10%) en andere vervoerswijzen (5%). Als we vergelijken met de verdeling onder alle verkeersdoden, overlijden fietsers relatief vaak in het ziekenhuis, terwijl auto-inzittenden juist minder vaak in het ziekenhuis overlijden.

Ruim de helft (51%) van de in het ziekenhuis overleden verkeersdoden was 70 jaar of ouder. Dit aandeel is duidelijk hoger dan het aandeel 70-plussers in alle verkeersdoden (33%). Het aandeel 0- t/m 17-jarigen is voor in het ziekenhuis overleden verkeersdoden vergelijkbaar met het aandeel in alle verkeersdoden; 6% van de (in het ziekenhuis overleden) verkeersdoden was jonger dan 18.

Bijna een derde (31%) van de in het ziekenhuis overleden verkeersdoden is vrouw. In vergelijking met het aandeel van 27% vrouwen onder alle verkeersdoden, lijken vrouwen dus iets vaker in het ziekenhuis te overlijden dan mannen.

3.Welke verwondingen hebben verkeersdoden die in het ziekenhuis overlijden en hoe verschillen deze tussen verschillende groepen verkeersdoden?

Meer dan de helft van de verkeersdoden die in het ziekenhuis zijn overleden had letselernst MAIS4 of hoger. Ongeveer de helft van de slachtoffers had letsel aan meerdere lichaamsdelen. Hoofdletsel is het meest voorkomende letsel; meer dan de helft van de in het ziekenhuis overleden verkeersdoden had traumatisch hersenletsel als hoofddiagnose en bijna twee derde had hoofdletsel als één van de diagnoses. Ook verwondingen aan de borstkas en aan de onderste extremiteiten komen relatief vaak voor.

Verwondingen verschillen tussen verschillende groepen verkeersdeelnemers. Zo hebben voetgangers relatief vaak letsel aan de onderste ledematen, fietsslachtoffers bij ongevallen met motorvoertuigen relatief vaak traumatisch hersenletsel, fietsslachtoffers bij ongevallen zonder motorvoertuigen relatief vaak heupletsel, slachtoffers die een gemotoriseerde tweewieler bereden relatief vaak borstletsel of letsel aan de wervelkolom, en (bestel)auto-inzittenden minder vaak dan gemiddeld traumatisch hersenletsel.

Overlijdenstermijn

1. Wat is de overlijdenstermijn van de verkeersslachtoffers die in het ziekenhuis overlijden en welke ontwikkeling zien we daarin in de tijd?

Ongeveer een derde van de in het ziekenhuis overleden verkeersslachtoffers is op de eerste opnamedag overleden en nog eens een derde overlijdt tussen de tweede en de vijfde dag. Bij langere verpleegduur zijn de aandelen van de overleden slachtoffers steeds kleiner. Als we kijken naar de laatste vijf jaar waarvoor data beschikbaar zijn (2010-2014), dan zijn iets meer slachtoffers overleden na een verpleegduur van 2 t/m 20 dagen en iets minder slachtoffers na een verpleegduur van 1 dag of van meer dan 20 dagen, in vergelijking met het gemiddelde over 1993-2014.

2. Hoeveel verkeersslachtoffers overlijden na 30 dagen in het ziekenhuis en hoe ontwikkelt dit aantal zich in de tijd?

Van alle in het ziekenhuis overleden verkeersslachtoffers, overleed 7% na een verpleegduur van meer dan 30 dagen. Het aandeel slachtoffers dat na 30 dagen overlijdt, lijkt na 2010 lager te zijn dan ervoor, namelijk 5%.

3. Welke verschillen in overlijdenstermijn zien we tussen verschillende groepen verkeersslachtoffers (vervoerswijze, leeftijd en geslacht, letselernst en type letsel)?

De overlijdenstermijn van verkeersslachtoffers in het ziekenhuis verschilt voor verschillende groepen verkeersdeelnemers. Slachtoffers van fietsongevallen zonder motorvoertuigen lijken minder vaak binnen 1 dag te overlijden dan andere slachtoffers. Vrouwen lijken vaker binnen 5 dagen te overlijden dan mannen. Het aandeel slachtoffers dat de eerste dag van de ziekenhuisopname overlijdt, lijkt kleiner bij de oudere leeftijdsgroepen, en juist groter bij slachtoffers met ernstiger letsel en meer lichaamsdelen met letsel. Tot slot lijken slachtoffers met als hoofddiagnose traumatisch hersenletsel relatief vaak te overlijden na een verpleegduur van 2 t/m 5 dagen, terwijl slachtoffers met hoofddiagnose borstletsel juist minder vaak na 2 t/m 5 dagen overlijden.

De volgende groepen verkeersslachtoffers lijken vaker dan gemiddeld na 30 dagen in het ziekenhuis te overlijden: voetgangers, fietsslachtoffers in ongevallen zonder motorvoertuigen, mannen, 60-plussers, slachtoffers met als hoofddiagnose borstletsel of heupletsel.

Implicaties voor verkeersveiligheidsbeleid

Dit onderzoek levert informatie over letsels van een deel van de verkeersdoden, namelijk de verkeersdoden die in het ziekenhuis overlijden. Hoofdletsel blijkt het meest voorkomende letsel te zijn bij deze verkeersdoden en ook verwondingen aan de borstkas en aan de onderste extremiteiten komen relatief vaak voor. Het is dus belangrijk om het hoofd, de borstkas en de onderste ledematen extra goed te beschermen, al moet hierbij wel opgemerkt worden dat niet vastgesteld kan worden aan welke letsels de slachtoffers uiteindelijk zijn overleden.

Nadere letselanalyses bieden extra informatie over specifieke doelgroepen. Zo blijken fietsslachtoffers van ongevallen zonder motorvoertuigen die in het ziekenhuis overlijden relatief vaak heupletsel te hebben en hebben slachtoffers van ongevallen met gemotoriseerde tweewielers relatief vaak letsel aan de borstkas en wervelkolom.

Bij deze analyses moet wel opgemerkt worden dat slechts een deel van de verkeersdoden meegenomen is, namelijk het deel dat in het ziekenhuis is overleden. Twee derde van de verkeersdoden overlijdt echter ter plaatse, onderweg naar het ziekenhuis, op de SEH of ergens anders en het is goed mogelijk dat deze slachtoffers andere verwondingen hebben dan de slachtoffers die in het ziekenhuis overlijden.

De voor verkeersveiligheidsbeleid belangrijkste conclusie van het tweede deelonderzoek is dat 7% van alle in het ziekenhuis overleden verkeersslachtoffers meer dan 30 dagen na het ongeval is overleden. Deze slachtoffers vallen buiten de officiële definitie van een verkeersdode. Wanneer deze slachtoffers meegenomen zouden worden als verkeersdoden, zou het jaarlijks aantal verkeersdoden ongeveer 2% hoger zijn dan de aantallen volgens de huidige definitie. Hierbij is op te merken dat het aandeel slachtoffers dat na 30 overlijdt na 2010 iets lager lijkt te zijn dan in de periode daarvoor. Ook is de verwachting dat slachtoffers die na 30 dagen overlijden, vaker overlijden door complicaties. Alhoewel het verkeersongeval in die gevallen wel de reden was van de ziekenhuisopname – en het overlijden dus indirect het gevolg is van het ongeval – is het overlijden ingeval van complicaties minder direct toe te schrijven aan het verkeersongeval dan wanneer een slachtoffer direct aan zijn verwondingen overlijdt.

Rapportnummer
R-2019-28
Pagina's
45
Gepubliceerd door
SWOV, Den Haag

SWOV-publicatie

Dit is een publicatie van SWOV, of waar SWOV een bijdrage aan heeft geleverd.