Het gebruik van kinderbeveiligingsmiddelen[i] vermindert de kans op ernstig en dodelijk letsel bij kinderen. De omvang van de veiligheidswinst verschilt wel sterk per studie, doelgroep en type kinderbeveiligingsmiddel. Arbogast et al. [81] vonden voor kinderen van 1-4 jaar een 78% lagere kans op ernstig letsel bij een ongeval wanneer er kinderbeveiligingsmiddelen (ongeacht het type) werden gebruikt ten opzichte van enkel het dragen van de (reguliere) autogordel. Specifiek voor kinderzitjes laten Zaloshnja, Miller & Hendrie [14] een 81% lagere kans op ernstig letsel zien voor kinderen van 2 tot 3 jaar oud die betrokken zijn bij een ongeval. Elliot et al. [13] laten een 28% lagere kans op een dodelijke afloop zien voor kinderen tussen 2 en 6 jaar oud.
Voor kinderen die het kinderzitje zijn ontgroeid, zijn er zittingverhogers. Deze zorgen ervoor dat het schouderdeel van de driepuntsgordel goed over de schouder van het kind loopt en, nog belangrijker, dat het heupgedeelte over het bekken loopt en niet over de buik, waar het de weke delen in de buikholte kan beschadigen [82]. Uit een beschouwing van elf internationale studies op basis van ongevallencijfers komt naar voren dat het gebruik van een zittingverhoger als aanvulling op het dragen van gordels wisselend effectief is [15]. In sommige studies werden zittingverhogers geassocieerd met significant minder ernstig gewonden, terwijl er in andere studies geen significant effect werd gevonden op het aantal dodelijke slachtoffers of ernstig gewonden. In een studie werden zittingverhogers geassocieerd met een toename van ernstig gewonden.
In 2003 is op Europees niveau[ii] geregeld dat kinderen kleiner dan 1,35 meter of 1,50 meter een kinderbeveiligingsmiddel moeten gebruiken, zowel voor als achter in de auto. Of het 1,35 meter of 1,50 meter is, wordt overgelaten aan de lidstaten. Zo houdt Nederland 1,35 meter aan, Duitsland 1,50 meter. Uit onderzoek (in 2018) van VeiligheidNL onder 470 kinderen van 0-8 jaar bleek dat 83% van de kinderen niet op de juiste manier vervoerd werd in de auto: dat wil zeggen ze zaten niet goed vast in een kinderzitje of ze zaten helemaal niet in een kinderzitje terwijl ze kleiner waren dan 1,35 meter [83]. Van de gebruikte kinderzitjes had 7% niet de goede maat (te groot of te klein) en was 49% niet juist bevestigd. 59% van de kinderen zat niet goed in het kinderzitje vast. Het niet goed vastzitten in een kinderzitje kan de effectiviteit van het kinderzitje verminderen en daardoor tot een verhoogd risico op letsel leiden bij een ongeval ten opzichte van wel goed vastzitten [13] [84] [85] [86]. Uit een Belgisch onderzoek bleek bijvoorbeeld dat bij een derde van de kinderen die in een beveiligingssysteem werden vervoerd, de effectiviteit van het systeem ernstig verminderd of zelfs geheel verdwenen was [84].
[i] Hier wordt gekozen voor de verzamelterm ‘kinderbeveiligingsmiddelen’, onderverdeeld in babyzitjes, kinderzitjes en zittingverhogers (‘booster seats’). In andere publicaties, zoals van de overheid of fabrikanten, worden verschillende verzameltermen gebruikt, zoals ‘kinderbeveiligingssystemen’, ‘kinderzitjes’, ‘autostoeltjes’ of ‘autokinderstoeltjes’ en worden ook voor de subgroepen andere benamingen gebruikt. In de praktijk is doorgaans wel duidelijk wat er bedoeld wordt, zeker als wordt vermeld voor welke groep een kinderbeveiligingsmiddel bestemd is.
[ii] Richtlijn 2003/20/EG tot wijziging van richtlijn 91/671/EEG, in Nederland van kracht geworden op 1 maart 2006.